1. De lidstaten kunnen van artikel 48, eerste alinea, artikel 60, lid 1, onder a), eerste volzin, en de artikelen 68, 69 en 72 afwijken, indien dat noodzakelijk is voor de aanneming of toepassing van bepalingen die ertoe strekken de deelneming van werknemers of van andere bij de nationale wet bepaalde categorieën personen in het kapitaal van ondernemingen te bevorderen.
2. De lidstaten kunnen besluiten artikel 60, lid 1, onder a), eerste volzin, en de artikelen 73, 74 en 79 tot en met 82 niet toe te passen op vennootschappen waarop een bijzondere regeling van toepassing is, die zowel aandelen in kapitaal als werknemersaandelen uitgeven, waarbij laatstgenoemde ten goede komen aan het gezamenlijke personeel dat in de algemene vergadering van aandeelhouders wordt vertegenwoordigd door gevolmachtigden met stemrecht.
3.
De lidstaten zorgen ervoor dat artikel 49, artikel 58, lid 1, artikel 68, leden 1, 2 en 3, artikel 70, lid 2, eerste alinea, de artikelen 72 tot en met 75, 79, 80 en 81 van deze richtlijn niet van toepassing zijn in het geval van toepassing van de afwikkelingsinstrumenten, -bevoegdheden en -mechanismen waarin titel IV van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 9 ) of titel V van Verordening (EU) 2021/23 van het Europees Parlement en de Raad ( 10 ) voorziet.
4. De lidstaten wijken af van artikel 58, lid 1, de artikelen 68, 72, 73 en 74, artikel 79, lid 1, onder b), artikel 80, lid 1, en artikel 81 voor zover en zolang die afwijkingen nodig zijn voor de vaststelling van de preventieve herstructureringsstelsels bedoeld in Richtlijn (EU) 2019/1023 van het Europees Parlement en de Raad ( 11 ).
De eerste alinea laat het beginsel van gelijke behandeling van aandeelhouders onverlet.